Scholen en leerkrachten zetten zittenblijven meestal in als een strategie voor het wegwerken (remediëring) van leer- en/of ontwikkelingsachterstanden. Leerlingen die niet goed mee kunnen komen, doen hetzelfde leerjaar nog een keer over en krijgen zo een jaar extra de tijd om op het niveau te komen dat nodig is om het volgende leerjaar met succes aan te kunnen.
Om maar met de deur in huis te vallen, conclusie: zittenblijven hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden afgeschaft. Wel moet op kritische wijze vragen worden gesteld over de vanzelfsprekendheid waarmee en de schaal waarop het wordt toegepast. Zittenblijven is een laatste ondersteuningsmaatregel en dan uiteraard op basis van juiste argumenten.
Relatief veel zittenblijvers in Nederlands basisonderwijs
Vergeleken met andere landen heeft Nederland erg veel zittenblijvers: 25% van de 15-jarige scholieren is minstens één keer blijven zitten, terwijl in de andere landen dit ongeveer 15% is. Een groot deel van de Nederlandse leerlingen is in het basisonderwijs al blijven zitten. Circa 10% van de kleuters doet een jaar langer over de kleuterperiode; in de hogere groepen blijft nog eens 6% zitten.
Maar dat zittenblijven gebeurt niet op alle scholen even vaak; de verschillen tussen scholen zijn juist erg groot. Op sommige scholen komt zittenblijven helemaal niet voor, terwijl op andere meer dan de helft van de leerlingen een keer blijft zitten.
Zittenblijven komt in scandinavië nauwelijks voor
Zittenblijven komt is Scandinavische landen Zweden, Noorwegen, Finland en IJsland nauwelijks voor. Om tegemoet te komen aan individuele verschillen wordt in hun onderwijssysteem gebruik gemaakt van differentiatie en geïndividualiseerde instructie en leerjaaroverstijgend onderwijs, één-op-één begeleiding, ‘looping’ en onderwijs in kleine klassen.
Wie beslist over zittenblijven?
De overgang van groep 2 naar 3 wordt door leerkrachten als een zeer lastig keuzemoment ervaren. Omdat kleuters zich vaak sprongsgewijs ontwikkelen, is deze beslissing veel lastiger om te maken dan in de hogere groepen. De beslissing om een kleuter een jaar te laten overdoen, wordt gemaakt op basis van de ervaring van de leerkracht. Als het meezit gebeurt dit in overleg met IB’er, ouders en directie en ondersteund door leerlingvolgsystemen waarin zowel de cognitieve als sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind wordt gevolgd. De criteria voor overgaan/zittenblijven die hierbij worden gehanteerd zijn echter vaak impliciet en schoolspecifiek.
Argumenten die worden genoemd voor en tegen zittenblijven
Argumenten voor zittenblijven | Argumenten tegen zittenblijven | |
Sociaal- economisch
|
Een leerling kan door zittenblijven in hogere studierichtingen terechtkomen, waardoor hij kans maakt op een betere baan en een hoger loon; zittenblijven zorgt zo voor financiële voordelen voor zowel het individu als de gemeenschap.
Zittenblijven zorgt voor meer onderwijsgelijkheid. |
Zittenblijven zorgt voor extra onder- wijskosten voor zowel het individu als de gemeenschap; door zittenblijven belandt een leerling later op de arbeidsmarkt, waardoor de zittenblijver een jaar inkomsten misloopt en de overheid een jaar belastinggeld.
|
Ontwikkelings- psychologisch
|
Zittenblijven zorgt ervoor dat leerlingen meer tijd krijgen om de kennis en vaardigheden die ze nodig hebben voor het volgende leerjaar te verwerven (nativistisch ontwikkelingsperspectief). | Zittenblijven verhindert de verdere academische groei van leerlingen, dit leidt mogelijk tot attitudeproblemen (contextueel ontwikkelingsperspectief). |
Psycho-sociaal
|
Zittenblijvers kunnen even ‘op adem’ komen.
Het ouder zijn maakt hen populair bij klasgenootjes. Ze kunnen eindelijk ook eens succeservaringen opdoen. Dit alles kan leiden tot hervonden leer- plezier: een positiever zelfbeeld, meer zelfvertrouwen en een grotere leermotivatie. |
Zittenblijvers moeten alle vakken overdoen, niet alleen de vakken die ze niet beheersen.
Zittenblijvers moeten hun vriendjes achterlaten. Zittenblijvers kunnen zichzelf als mislukkeling gaan zien en kunnen ook door klasgenootjes als dom worden beschouwd. Dit alles kan leiden tot demotivatie, schaamte, onzekerheid en verdriet. |
Didactisch
|
Zittenblijven leidt tot homogenere klassen; hierdoor kan het onderwijsniveau hoger komen te liggen.
Zittenblijven biedt zwakke leerlingen een betere leeromgeving. Zittenblijven veraangenaamt het lerarenberoep. Dreiging van zitten blijven verhoogt de leermotivatie. |
Zittenblijven biedt zwakke leerlingen een weinig stimulerende leeromgeving.
Zittenblijven leidt tot lage leerkracht- verwachtingen en ‘zichzelf waarmakende voorspellingen’. De dreiging van zittenblijven motiveert leerlingen niet op langere termijn.
|
Bron: Belfi, B., Juchtmans, G., Goos, M., & Knipprath, H. (2011). |
Kenmerken van zittenblijvers
Zittenblijven hangt samen met uiteenlopende kenmerken, kenmerken op het niveau van de leerling, de klas, de school, en het onderwijssysteem.
Leerling
Op het niveau van de leerling hebben, naast of samenhangend met een zwak prestatieniveau, vooral de volgende kenmerken een negatief effect op zittenblijven: een lager intelligentieniveau, een zwakkere sociaal-economische thuissituatie, een allochtone herkomst, psycho-sociale problemen, het mannelijk geslacht, en het de jongste zijn van de klas (Bonvin, Bless & Schuepbach, 2008; Driessen & Van Langen, 2010; Jimerson, 2001; Van Langen & Driessen, 2006).
Klas
Op het niveau van de klas spelen de volgende factoren een rol: klassengrootte (grotere klassen, meer zittenblijven), instructiekwaliteit (lagere kwaliteit, meer zittenblijven) en tijdsplanning (inefficiënte planning, meer zittenblijven) (Bali, Anagnosto- polous & Roberts, 2005; Hong & Raudenbush, 2005; Van de Grift, 2009).
School
Op het niveau van de school zijn kenmerken die samenhangen met een hoger aandeel zittenblijvers: weinig voorzieningen voor zorgleerlingen, weinig contact met ouders, een ongunstig leerklimaat, en inefficiënte tijdsplanning (Hong & Raudenbush, 2005).
Onderwijssysteem
Op het niveau van het onderwijssysteem gelden als belangrijke factoren die zittenblijven in de hand werken: het leerstofjaarklassensysteem en te weinig opbrengstgericht werken, adaptief onderwijs en omgaan met verschillen (Dupriez, Dumay & Vause, 2008).
Differentiatie blijft ideaal
Gedifferentieerd onderwijs in kleine groepen met extra instructie voor de kinderen die dat nodig hebben, zoals in de Scandinavische landen gangbaar is, blijft een ideaal uitgangspunt om zittenblijven te verminderen of overbodig te maken. Dit soort onderwijs is voor veel scholen en leerkrachten echter moeilijk te realiseren, zeker omdat scholen meer zorgleerlingen moeten gaan opvangen in het kader van Passend onderwijs. Zo wordt het voor leerkrachten steeds moeilijker om onderwijs op maat te leveren en bestaat juist de kans dat het percentage zittenblijvers in de toekomst stijgt.
Voor- en Vroegschoolse Educatie
Kleuterbouwverlenging komt vooral voor onder achterstandsleerlingen en is daardoor sterk gerelateerd aan Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). VVE is erop gericht dat kinderen met een risico op een (taal)achterstand een stimulerend en taalrijk aanbod krijgen met het doel dat hun achterstand vermindert. Als de doelstelling van VVE wordt gehaald, zal dat terug te zien zijn in een lager percentage kleuterbouwverlengers. VVE is effectief als de kwaliteit van de uitvoering hoog is.
Alternatieven voor zittenblijven
Interventies waaraan gedacht kan worden om het zittenblijven te vervangen.
Leefklimaat: een positieve en stimulerende relatie tussen school/leerkracht enerzijds en leerlingen en ouders anderzijds via werken aan:
- een positieve leerkracht-leerlingrelatie;
- ouderbetrokkenheid;
- extra-curriculaire activiteiten.
Organisatie: leerjaaroverstijgende initiatieven, zoals:
- leerjaaroverstijgende klassen;
- multi-leerjaarklassen;
- ‘looping’.
Didactiek:
- kleinere klassen;
- leren met behulp van ICT;
- extra onderwijskundig personeel in de klas;
differentiatie via:
- coöperatief leren;
- ‘peer tutoring’.
Evaluatie: curriculum-based evaluatie via het gebruik van een:
leerlingvolgsysteem.