post

Leiderschap wordt veeleisender…

Vandaag was het een prachtige dag voor een training bij De Baak. Zo terug naar huis na een intensieve dag schreef ik wat van me af..

Leiderschap wordt veeleisender omdat je niet kunt terugvallen op een vast repertoire..

Leiderschap ontwikkelt zich, en dat blijft ook de komende jaren. Maar je kan niet zeggen dat het allemaal één richting uitgaat. Sommige organisaties passen zelforganisatie toe. Maar bv in organisaties waar sterk bezuinigd is of wordt, zie je ook nog veel klassiek hiërarchisch leiderschap. Om welke leiderschapsvorm wordt gevraagd, wordt grotendeels bepaald door de context. De kunst is dat we met die verschillen weten om te gaan.

Leiderschap wordt veeleisender omdat we niet kunnen terugvallen op een vast repertoire. De omgeving waarin het team functioneert kan snel veranderen, en daarmee veranderen de eisen die aan het team worden gesteld. Het belangrijkste hulpmiddel dat leiders houvast kan geven is dialoog. Met dialoog kun je zorgen dat je weet wat er speelt en hoe je kunt reageren. De gemeenschappelijke waarden die aan het werk richting geven, komen zo naar boven.

De kunst als leider is om alle meningen aan te horen, ook degene die je niet graag hoort, en daarna sturing te geven aan het resultaat van de dialoog. En met zijn allen verder.

post

Technologie in het onderwijs… spanning en sensatie…

De inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs kent een relatief korte geschiedenis. En die geschiedenis kenmerkt zich door een voortdurende spanning tussen de mogelijkheden die deze technologie heeft te bieden en de daadwerkelijke benutting van die mogelijkheden in het onderwijs.

Overspannen verwachtingen van ICT
Die spanning lijkt toe te nemen omdat de ontwikkelingen in de technologie elkaar steeds sneller opvolgen, waardoor het onderwijs nooit in de positie komt om daarop in te spelen. Technologie heeft invloed op wat geleerd en hoe wordt geleerd. Daarom is het meer dan ooit nodig te bepalen wat we – vooral docenten – willen met technologie in het onderwijs. Dit vanwege het alsmaar groeiende aanbod en de overspannen verwachtingen en effecten die gewekt worden op de leeropbrengsten.

Technologie ten dienste van leerprocessen
De inzet van technologie is geen doel op zichzelf, maar staat ten dienste van de versterking van leerprocessen. Mijn observatie is dat maar weinig ICT’ers deze kunst van doel-middel-scheiden beheersen. De didactische toepassingen van technologie in het onderwijs zijn nog beperkt, mede omdat leerprocessen niet wezenlijk veranderd zijn, maar de technologie fundamenteel is veranderd en de verbinding niet zomaar valt te maken.

Ontwikkelingen: leven lang leren en gepersonaliseerde technologie
Twee ontwikkelingen kunnen de inzet van technologie in een stroomversnelling brengen. Allereerst neemt de druk toe om het onderwijs aan te passen aan veranderende eisen vanuit de samenleving en aan het beleid van de overheid. Belangrijk daarbij is een groeiende vraag naar gepersonaliseerd leren in vrijwel alle onderwijscontexten en de consequenties die dat heeft voor het onderwijs.

In het hoger onderwijs wordt die vraag naar maatwerk en gepersonaliseerd leren verbonden aan de benutting van individuele talenten van studenten, mede in het kader van leven lang leren, en daarbij wordt aangenomen dat de beredeneerde inzet van technologie onmisbaar is. Daarnaast zien we een exponentiële ontwikkeling in de technologie, waarbij vooral de rol van mobiele technologie steeds belangrijker wordt. Daarmee vervagen de grenzen tussen de fysieke en de digitale omgeving en worden leerprocessen persoonlijker vanwege de koppeling aan gepersonaliseerde technologie. Technologie wordt in dat perspectief gezien als ‘disruptive’ en die ontregelde werking kan versterkt worden door een veranderende behoefte van jongeren die het onderwijs instromen. De verwachting is dat de inzet van technologie in het hoger onderwijs de komende jaren zal toenemen.

Technologie niet als vertrekpunt
Graag doe ik een oproep om de ontwikkelingen in de technologie niet als vertrekpunt te nemen om op basis daarvan uitspraken te doen over de betekenis ervan voor het onderwijs. Het is verleidelijk om de technologie de kracht toe te dichten dat het de wijze waarop we leren wezenlijk verandert. Maar dat betreft vooral de plaats waar en tijdstip waarop wordt geleerd, met wie wordt geleerd en welke media daarbij worden gebruikt. Het leerproces zelf is in essentie nog onveranderd, hoewel vele commerciële bedrijven en ICT-goeroes het anders doen willen geloven.

Het onderwijs kan daarom alleen beter worden als de technologie beredeneerd wordt ingezet en dat vereist een nadere verkenning van de complexiteit van leerprocessen. Dat inzicht maakt het vervolgens mogelijk om een didactisch ontwerp te maken en te bepalen welke rol de technologie daarin kan vervullen.

Een succesvol leerproces is het resultaat van een opeenvolging van betekenisvolle interacties in de tijd, die effectief worden ondersteund met behulp van de juiste instrument (creëren van een krachtige leeromgeving). Daarmee komt de vraag hoe technologie bij kan dragen aan de kwaliteit van leerprocessen. Factoren die daarbij onder meer een rol spelen zijn het overheidsbeleid (bijv bekostiging en prestatieafspraken), het beleid van de instelling en de cultuur van een opleiding of groep van opleidingen, de beschikbaarheid van technologie, en de opvattingen van studenten en docenten over onderwijs.

Bovenstaande doet me overigens weer eens beseffen dat de onderwijskunde ook vooral een ontwerpwetenschap is. Weer meer aandacht voor leerprocessen en krachtige leeromgevingen met didactisch en vakinhoudelijk competente docenten. En technologie dat ten dienste staat van dat alles.

 

post

‘Er een nachtje over slapen’

Een tijdje geleden stond ik samen met collega’s voor de uitdaging een medewerker te benoemen op een belangrijke plek in een organisatie. Na een CV-check (de capaciteiten) en twee gespreksrondes (de mens en interactie) waren er van de tientallen kandidaten nog twee over. We probeerden tot de kern te komen van een keuze, maar dat bleek lastig. Het gezegde ‘er een nachte over te slapen’ schoot mij te binnen en stelde het voor. Er werd instemmend geknikt. Om 8.30u de volgende dag kwamen we samen en waren er binnen een paar minuten uit. Mijn interesse was gewekt: hoe zit het nu eigelijk met ‘er een nachtje over slapen’?

“De Nederlandse sociaal psycholoog Dijksterhuis heeft veel wetenschappelijke aandacht getrokken met een beslisprocedure die het midden houdt tussen bewuste informatieverwerking en afgaan op het gevoel. Bij ingewikkelde keuzes is het volgens hem raadzaam je eerst goed te verdiepen in de kwestie en kennis te nemen van alle relevante informatie. Maar vervolgens moet je niet meteen de knoop doorhakken. Je kunt beter eerst de aandacht tijdelijk op iets anders te richten, zodat de informatie kan ‘bezinken’, en pas daarna een besluit nemen.

Dijksterhuis’ onderzoek laat zien dat mensen die op deze manier kiezen, betere besluiten nemen dan degenen die meteen de knoop doorhakken (Dijksterhuis, 2007). En let wel, dan hebben we het niet over beslistaken waarbij weinig op het spel staat, zoals de aanschaf van een nieuw paar ovenhandschoenen, maar juist over grote beslissingen.

Dat ‘er een nachtje over slapen’ kan leiden tot betere keuzen zal menigeen niet werkelijk verbazen. De wetenschappelijke verklaring voor dit fenomeen is echter problematisch. Volgens Dijksterhuis komt het doordat tijdens de periode van bezinking ons bewuste weliswaar met andere zaken bezig is, maar we ondertussen ‘onbewust nadenken’ en tot een betere weging van de verschillende argumenten pro en contra komen. Een en ander is echter niet onomstreden. Dat men onbewust zou kunnen ‘nadenken’ klinkt paradoxaal. Over Dijksterhuis’ experimentele bevindingen en zijn interpretatie daarvan bestaat dan ook (nog) geen wetenschappelijke consensus (Acker 2008).”

– Dijksterhuis, A. (2007). Het slimme onbewuste: denken met gevoel, Amsterdam: Bert Bakker.
– Acker, F. (2008). ‘New findings on unconscious versus conscious thought in decision making: additional empirical data and meta-analysis’, Judgment and decision making 3: 292-303.
– Tiemeijer, W.L. (2011). Hoe mensen keuzes maken: de psychologie van beslissen. Amsterdam University Press

post

Lerarenregister… faciliteert kwakzalvers en stuurt leraar het enge bos in

“Een goede leraar weet méér te bereiken met de leerlingen en werkt samen met zijn collega’s en de schoolleiding aan het ver verbeteren van die kwaliteit. […] Hij werkt aan zijn professionaliteit, en hij doet dat in samenspraak met zijn collega’s in de school en met inachtneming van de normen van zijn beroepsgroep. […] Met dit wetsvoorstel krijgen leraren enerzijds erkenning van hun professionele ruimte en leggen zij anderzijds via het register verantwoording af over het onderhoud van hun bekwaamheid” (memorie van toelichting op het wetsvoorstel*).

Daarmee hebben we de kern te pakken van het waarom het huidige kabinet (VVD/PvdA) de invoering wenst van een dergelijk register. Goede intenties en ze zijn mooi, maar hoe is de uitvoering. Er is kritiek, niet zo’n beetje ook en niet van ‘de miste’ adviesorganen. Wat mij betreft terecht. De uitvoering kan bovendien de aantrekkelijkheid van het vak verminderen…. Laten we kijken wat de kritische noten nu eigelijk zijn.

Wat dan wel?
In het lerarenregister is weinig aandacht voor activiteiten die in de school en door collega’s-leraren en schoolleiders worden georganiseerd, zoals collegiale consultatie en observatie, peer coaching, leesgroepen, vakontwikkelgroepen, docentontwerpteams, professionele leergemeenschappen, kenniswerkplaatsen, onderzoeksateliers en schooloverstijgende vaknetwerken. Dergelijke activiteiten stimuleren het ontwikkelen rond het opleidingen en leren van professionals in het onderwijs, leren op de werkplek en hefbomen voor ontwikkeling van de school, het team en de individuele leraar.

Bovendien kan ik mij erg vinden in het advies van de Onderwijsraad en de Raad van State als het gaat om andere zaken in het onderwijs die eerst aandacht krijgen, zoals zorgen voor bevoegde leraren voor de klas, gevulde en functionerende vervangingspools (Wet werk en onzekerheid), tijd en regelruimte voor lerarenteams, goede beloning voor het vak van leraar.

Ik zou overigens nog een stap verder willen gaan. Een register is prima voor de “vrije” beroepen. Daar is interne controle zeker nuttig. Denk aan makelaars, advocaten, diëtisten ed., Bram Moszkowicz is een mooi voorbeeld. Ook hier ligt de commercialisering van de scholing en het voorbijschieten van het doel op de loer.

Leraren in loondienst vallen al onder de verantwoordelijkheid van een bestuur. Ze zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het onderhouden van het vakmanschap en anders grijpt de hiërarchische lijn in. Niet een willekeurig bureau van vakbonden in Den Haag, naar mijn bescheiden mening.

De politiek zegt de leerkracht de professionele ruimte terug te willen geven. Dat doe je niet zo. Juist tegenovergesteld: minder regels, minder protocollen en minder maatschappelijke afschuifsystemen.

Kritiek media, publieke opinie en leraren
Uit reacties in de media/publieke opinie en leraren komt naar voren dat velen menen dat de invoering van een lerarenregister en professionele ruimte van leraren en schoolleiders op gespannen voet staan. Het draagvlak is als drijfzand; beperkt draagvlak. Pak eerst andere problemen in het onderwijs aan, zorg voor voldoende tijd en geld voor professionalisering. In de discussie rond inhoud en kwaliteit komt naar voren dat leraren zich zorgen maken om de variantie in het aanbod aan professionaliseringsactiviteiten, het effect van de activiteiten op de kwaliteit van het onderwijs en leraren en de eenzijdige focus op activiteiten die georganiseerd worden door geaccrediteerde organisaties. Die ‘geaccrediteerde organisaties’ spinnen garen bij het aanbieden van (kwakzalvende) cursussen en leergangen.

Kritiek vanuit de Onderwijsraad
In de bespreking van het advies van de Onderwijsraad komt daarnaast het leren in teams en binnen sociale verbanden aan de orde als zijde een effectieve manier om handelingsvermogen en competenties van leraren te versterken. De Onderwijsraad pleit voor het beter verzekeren van het eigenaarschap van de beroepsgroep bij het totstandkomen van het register en het functioneren ervan (Onderwijsraad, 2015, 2016**). Kort gezegd, het register moet van leraren zelf zijn en het draagvlak moet daar voelbaar zijn; dat is er niet.

Kritiek uit de Raad van State
Ook de Raad van State heeft zich op verzoek van staatsecretaris Dekker (VVD) over het wetsvoorstel gebogen. In 2016 merkte de Raad op dat de regering terecht aandacht vraagt voor het belang van bekwaamheid van leraren en het onderhoud daarvan. Het verplichte lerarenregister en algemene scholingsplicht kan volgens de Raad onder bepaalde voorwaarden een bijdrage leveren hieraan. De Raad is echter kritisch op het wetsvoorstel en acht de invoering van een verplicht lerarenregister onder de huidige omstandigheden prematuur. Het verbeteren van de positie en kwaliteit van de leraren begint volgens de Raad van State namelijk met het aanpakken van het onbevoegd lesgeven voor het wegnemen van de oorzaken van het lerarentekort. Een register vormt een sluitstuk, niet een begin (RvS, 2016***).

 

 

  • * MvT wetsvoorstel lerarenregister, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 358, nr3 p.2 en p.6
  • ** Onderwijsraad, 2015. Wetsvoorstel lerarenregister & Onderwijsraad, 2016. Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs.
  • *** RvS, 2016. Advies W05.15.0335/I
post

Economisering van het onderwijs

Onderwijspedagogiek wordt onderwijseconomie; daarmee gaan economische waarden pedagogische domineren

Met de ranglijsten en werking van de markt in het onderwijs gaat scholen meer en meer lijken op bedrijven. Daarmee doen meer en meer economische waarden hun intrede in het onderwijs. De school moet effectief zijn, klantgericht en efficiënt worden gemanaged. We verleren daarmee pedagogische aspecten van het onderwijs. Biesta (2012) schreef hierover: Onderwijspedagogiek wordt onderwijseconomie; en daarmee gaan economische waarden pedagogische domineren. Al eerder schreef ik over dat de markt niet zorgt voor goed onderwijs, daar ga ik nu niet verder op in.

Op korte termijn levert het economisch denken hogere scores op, de gevolgen op langere termijn zijn beroerd. Het betekent dat het gevaar bestaat van nog meer teaching to the test: lesgeven enkel met het doel om zoveel mogelijk leerlingen de toets zo goed mogelijk te laten maken. Om de inhoud gaat het dan niet meer en treedt er een versmalling van het curriculum op, zwakke leerlingen worden uitgesloten en samenwerking tussen scholen gaat meer over in concurrentie ten opzichte van elkaar.

Smalle kijk op onderwijskwaliteit
De Onderwijsraad waarschuwt voor de smalle kijk op onderwijskwaliteit en de segregatie die kan ontstaan als je de betere leerlingen meer in aparte klassen, in top- en plusklassen, gaat opvangen. Mogelijk gaat de prestatie van de ‘top’ erop vooruit, maar het lijkt slecht voor de cohesie. Bovendien kan het excellentie onderwijs leiden tot het opleiding van excellent sheeps. Het voert te ver om daar nu op in te gaan; het boek Excellent Sheeps, the miseducation of the American elite (2014) van William Deresiewicz kan ik aanbevelen.

Met het stickers plakken en opstellen van ranglijsten wordt talent van kinderen en studenten versmald en kan het juist leiden tot minder creatieve en innovatieve leerlingen. Laat staan dat er veelal een belofte ligt dat het excellentieonderwijs als proeftuinen zijn voor ‘regulier’ onderwijs………… Aan die belofte wordt niet of nauwelijks gestalte gegeven.

Wat echt van waarde is….. burgerschap, talent en functies van het onderwijs
Als we een bredere definitie hanteren van talent, krijgen we een heel ander soort onderwijs en bovendien een heel ander soort toetsing. Dan kunnen we recht doen aan meer talenten van leerlingen in het onderwijs. Dan doen we recht aan de knappe koppen èn de gouden handjes. Dan schoffelen we het vmbo niet onder, maar is het onderwijs waar we kinderen begeleiden om basisvaardigheden aan te leren en hùn talent te leren kennen en ontwikkelen.

In de afgelopen tijd is opnieuw aandacht gekomen voor de vraag van het doel van het onderwijs. Op dit moment lijkt het strak sturen en meten van onderwijsopbrengsten nog hoogtij te vieren. Het gevaar bestaat dat we louter meten wat we kunnen meten en dat waarderen i.p.v. het meten wat we werkelijk waarderen. Misschien valt dat wat we waardevol vinden niet (helemaal) te meten. Er is een kanteling gaande gezien de discussies over wat goed onderwijs nu eigenlijk is.

Functies van het onderwijs
Steeds vaker wordt aangehaald dat we in het onderwijs drie functies kunnen onderscheiden: kwalificatie, socialisatie en subjectwording (oftewel persoonsvorming). De functies moeten in samenhang worden gezien en een bepaalde balans hebben. Een wiskundige formule is hiervoor niet te geven, maar ik zie in het onderwijs een onevenredig gewicht naar de kwalificatie, waarbij de meetcultuur past.

Meer en meer wordt gesproken over burgerschap en bildung in het onderwijs. Bij verschillende collega’s – docenten en andere onderwijsdeskundigen – hoor ik dat we leeruitkomsten moeten gaan ontwikkelen en categoriseren om vervolgens burgerschap en bildung te toetsen. Daar ben ik zeer terughoudend mee. De kans bestaat dat burgerschap of bildung iets verwordt tot een vak i.p.v. het te integreren in ons handelen binnen verschillende contexten. Bovendien geloof ik niet dat je iets als moraliteit zou moeten meten en vervolgens daar een oordeel over hebben: ‘jij bent moreler dan hij is’…

Meer kansrijk lijkt het mij om het gesprek over goed onderwijs te voeren binnen teams van docenten, met ouders en werkvelden. De ruimte moet ontstaan om contexten te creëren waarbinnen leerlingen en studenten kunnen leren zonder dat dit soms echt meetbaar is.

Terug naar het wat en waarom van het onderwijs. Het antwoord heb ik niet, maar de weg van onderwijseconomie lijkt me een doodlopende, schadelijk voor de samenleving en geen recht doen aan talenten van kinderen.

post

Toetsgekte en kansenongelijkheid

Met regelmaat praat ik met leraren in het primair, voortgezet en hoger onderwijs over toetsing en ranglijstjes. Veelal krijg ik de handen op elkaar als ik mij ietwat verzet tegen toetsgekte, overmatige selectie en ranking the schools.

In toenemende mate reageren ouders en werkgeversorganisaties op lijstjes, scores en toetsing in en van het onderwijs. Daardoor zien scholen zich genoodzaakt ‘beter te gaan scoren’. Dit gaat deels te koste van bredere vorming in het onderwijs. Toetsen worden doelen op zich, in plaats van middelen.

In het basisonderwijs is er nogal wat te doen over de eindtoets (groep 8). Een afrekencultuur is in de afgelopen jaren toegenomen wat de kansenongelijkheid in de hand werkt. Rijkere ouders zullen er dan met bijles voor zorgen dat hun kind goed scoort en naar het vwo kan. Omdat we blijkbaar vinden dat dat het hoogst gewaardeerde onderwijs is.

De discussie voeren over vraag wel of geen eindtoets basisonderwijs en het belang ervan lijkt een doodlopende weg als het om kansengelijkheid gaat. Wellicht is het effectiever om de discussie breder te voeren. Het belang van het groep 8 moment moet eraf worden gehaald, door inhoudelijk en organisatorisch te gaan werken aan doorlopend onderwijs, bijvoorbeeld door middel van tienercolleges voor 10- tot 14-jarigen. Vanwege het selectieve karakter van het voortgezet onderwijs, is de overgang naar het voortgezet onderwijs nu veel te beslissend.

De toenemende ongelijkheid van kansen, waarover de onderwijsinspectie vorig jaar rapporteerde, komt wat mij betreft niet onverwacht. In het verleden (en nog) wordt door de staatssecretaris vol ingezet op excellente leerlingen. Het risico was en blijft voor het doorslaan van de excellentie, waarmee je kinderen aan de andere kant van het spectrum uit het oog verliest en wegzet als minder. De term talentontwikkeling past veel beter bij de mooie diversiteit aan talenten van kinderen, de persoonlijke ontwikkeling en doet recht aan de eenheid in verscheidenheid in de samenleving.

Nog wat cijfers…..
Ongeveer 20 procent van de leerlingen in het 4de leerjaar van het voortgezet onderwijs zit op een lager niveau dan het advies bij het verlaten van de basisschool. Rond de 13 procent eindigt op een hoger niveau. Zo’n 12,5 procent van de leerlingen blijft zitten in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs (bron: inspectie van het onderwijs, jaarverslag 2015).

Van een groep leerlingen is niet te zeggen of ze te laag zijn ingeschaald omdat ze gewoon hun opleidingen afmaken. Je zou op basis van de cijfers de conclusie kunnen trekken dat een kleine meerderheid niet op de plek zit waar ze het best tot haar recht komt.

De overgang van mbo naar hbo is eveneens een moeizame kwestie. Tuurlijk zijn er veel (technische) instrumenten ingezet om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Cijfers lijken de behaalde soepelheid niet te ondersteunen. Zo’n 40 procent van de mbo’ers die doorstroomt naar het hbo, stopt of switcht binnen een jaar. Het lukt ons blijkbaar onvoldoende om leerlingen en studenten voor te bereiden op vervolgonderwijs of om op de juiste plek te krijgen.

Zie ook blog over ‘maar maakt het geven van cijfers studenten nu slimmer
Zie ook blog over ‘Ranking de Stars
zie ook blog over ‘economisering van het onderwijs

Maar maakt het geven van cijfers studenten nu slimmer?

Ranking de Stars 

Economisering van het onderwijs

post

Toespraak Kerstbijeenkomst Stichting Peuterspeelzalen Hoogeveen

Toespraak die ik als bestuursvoorzitter hield bij de Kerstbijeenkomst Stichting Peuterspeelzalen Hoogeveen op 20 december 2016 in Hoogeveen, Bredeschool de Zuiderbreedte.

——–

Dames en heren,

Eigenlijk zie je ons als bestuur niet zo vaak. Wie zijn die mensen nu eigenlijk? Allereerst zijn we vooral mensen die trots zijn op jullie en een mooie stichting die kansen voor kinderen vergroot. Een stichting met ruim 50 professionele medewerkers en ongeveer 40 vrijwilligers verbonden en verdeeld over 20 locaties in de kern van Hoogeveen en omgeving. Het totale bereik van SPSH lag in 2015 ruim boven de 1000 kinderen. Prachtig!

Het bestuur bestaat uit Cobi van Liere en Walter Wissenburg en mijzelf – Niels Strolenberg – als bestuursvoorzitter. Cobi heeft een achtergrond in het peuterspeelzaalwerk en is inhoudelijk sterk en gedreven. Walter is helaas verhinderd door werkafspraken. Hij is iemand met een scherp oog voor financiën. Zelf heb ik wat krijt aan het jasje van de tijd dat ik voor de klas mocht staan, overigens ook voor een deel op deze bredeschool. Wij zijn met elkaar gedreven om het mogelijk te maken dat de Stichting in de toekomst kan blijven bijdragen aan gelijke kansen voor kinderen in de kern Hoogeveen en de dorpen.

Als het gaat om de peuterspeelzaal en het denken over de ontwikkeling van jonge kinderen, dan leven we in andere tijden dan vroeger. Om het maar even samen te vatten: was de crèche vroeger een soort noodzakelijk kwaad, waar je je kinderen kon brengen, nu is iedereen het erover eens, dat er voor kinderen veel te halen valt. Aan spelend leren aan ontwikkeling van motoriek, emotionele vaardigheden en taal, bijvoorbeeld.

Dat was vroeger wel anders. Een klein verhaaltje. In een herhaling van een historisch radioprogramma hoorde ik onlangs een verhaal van en over mevrouw Sonja de Vries. Zij was op dat moment 88 jaar en voor zover bekend de oudste peuterleidster in ons land.

In 1927 – ze was toen 15 jaar oud – begon ze te werken in een Amsterdamse Kinderbewaarplaats, waar ze tot 1937 zou blijven. In haar eentje bestierde ze in die dagen een zaal. Op de ene zaal waren dreumesen, peuters en kleuters ondergebracht. Op de andere zaal lagen de baby’s. En moet je je voorstellen: dan ging het dus om dertig kinderen in de ene ruimte en twintig in de andere.

Wat je zegt: een bewaarplaats, want de kinderen werden niet erg actief beziggehouden. De baby’s brachten de dagen vooral slapend door en de wat oudere kinderen speelden met elkaar en werden af en toe voorgelezen.

Het waren beroerde tijden. Jaren van crisis en van grote armoede. Veel kinderen die ’s ochtends binnenkwamen, waren vies, net zoals hun kleertjes. En een goede maaltijd schoot er thuis maar al te vaak bij in. Dus zat daar het meeste werk in: de kinderen werden ’s ochtends in bad gestopt en kregen dan een schone luier en een roodgeruit kieltje van de crèche. Dan volgde een bord warme pap. En tussen de middag een stevige stamppot.

Je kunt wel stellen dat er veel veranderd is. Niet alleen komen kinderen van nu doorgaans weldoorvoed en fris gewassen de peuterzaal binnen, ook ouders van nu zijn anders dan ouders uit de tijd van Sonja de Vries. Een opvang is niet langer een noodzakelijk kwaad, maar een moderne oplossing voor ouders die allebei willen zorgen en werken. En behoefte hebben aan opvang, waar ze hun kinderen in goede handen weten. Dat wil zeggen: in professionele handen, van medewerkers die zorgzaamheid koppelen aan kennis over het jonge kind.

Alle kinderen met taalachterstanden verdienen vve, omdat ze daarmee hun kansen vergroten op een goede toekomst. We bereiken maar liefst 70% van deze kinderen, een hoog aantal in vergelijking met andere gemeenten. Zoals we al zeiden, we zijn trots dat jullie dat bekijken.

Laten wij ons daar met elkaar sterk voor maken, want we leven in Andere Tijden. De roodgeruite kieltjes en de stevige stamppot liggen ver achter ons, maar op ons bord liggen nieuwe uitdagingen die om een oplossing vragen, zoals taalachterstanden bij kleine kinderen. Vooral in Hoogeveen waar zo’n 7000 mensen laaggeletterdheid is. Waar het maar moeilijk is om uit een kansarme omgeving te ontsnappen.

De uitdaging is ook om te voldoen de scherpere eisen aan de opleiding van educatieve medewerkers en leidsters. Concurrentie van commerciële bedrijfjes die ons uitdagen om vernieuwend te zijn en tot anders denken en werken. Die uitdaging mogen wij aangaan onder de nieuwe naam die we volgend jaar zullen gebruiken: Spelerwijs, een stichting voor peuteropvang en de ontwikkeling van kinderen in Hoogeveen.

Aan het einde van het jaar is het een moment om terug te kijken. Dan denken we ook terug aan diegene die ons zijn ontvallen. Collega’s, ouders van onze peuters en onze naasten. Als bestuur ontvangen we deze berichten en het gaat ons aan het hart. Het heeft vaak een grote impact voor de directe omgeving.

Tot slot wil ik afsluiten met een vrolijk woord van dank namens het toezichthoudend bestuur, en jullie een prachtige Kerst en een vrolijk nieuwjaar toe wensen.

Dank u wel.

Kerst SPSH 2016

post

Maar is zittenblijven eigenlijk wel zo’n goed idee?

Scholen en leerkrachten zetten zittenblijven meestal in als een strategie voor het wegwerken (remediëring) van leer- en/of ontwikkelingsachterstanden. Leerlingen die niet goed mee kunnen komen, doen hetzelfde leerjaar nog een keer over en krijgen zo een jaar extra de tijd om op het niveau te komen dat nodig is om het volgende leerjaar met succes aan te kunnen.

Om maar met de deur in huis te vallen, conclusie: zittenblijven hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden afgeschaft. Wel moet op kritische wijze vragen worden gesteld over de vanzelfsprekendheid waarmee en de schaal waarop het wordt toegepast. Zittenblijven is een laatste ondersteuningsmaatregel en dan uiteraard op basis van juiste argumenten.

Relatief veel zittenblijvers in Nederlands basisonderwijs
Vergeleken met andere landen heeft Nederland erg veel zittenblijvers: 25% van de 15-jarige scholieren is minstens één keer blijven zitten, terwijl in de andere landen dit ongeveer 15% is. Een groot deel van de Nederlandse leerlingen is in het basisonderwijs al blijven zitten. Circa 10% van de kleuters doet een jaar langer over de kleuterperiode; in de hogere groepen blijft nog eens 6% zitten.

Maar dat zittenblijven gebeurt niet op alle scholen even vaak; de verschillen tussen scholen zijn juist erg groot. Op sommige scholen komt zittenblijven helemaal niet voor, terwijl op andere meer dan de helft van de leerlingen een keer blijft zitten.

Zittenblijven komt in scandinavië nauwelijks voor
Zittenblijven komt is Scandinavische landen Zweden, Noorwegen, Finland en IJsland nauwelijks voor. Om tegemoet te komen aan individuele verschillen wordt in hun onderwijssysteem gebruik gemaakt van differentiatie en geïndividualiseerde instructie en leerjaaroverstijgend onderwijs, één-op-één begeleiding, ‘looping’ en onderwijs in kleine klassen.

Wie beslist over zittenblijven?
De overgang van groep 2 naar 3 wordt door leerkrachten als een zeer lastig keuzemoment ervaren. Omdat kleuters zich vaak sprongsgewijs ontwikkelen, is deze beslissing veel lastiger om te maken dan in de hogere groepen. De beslissing om een kleuter een jaar te laten overdoen, wordt gemaakt op basis van de ervaring van de leerkracht. Als het meezit gebeurt dit in overleg met IB’er, ouders en directie en ondersteund door leerlingvolgsystemen waarin zowel de cognitieve als sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind wordt gevolgd. De criteria voor overgaan/zittenblijven die hierbij worden gehanteerd zijn echter vaak impliciet en schoolspecifiek.

Argumenten die worden genoemd voor en tegen zittenblijven

Argumenten voor zittenblijven Argumenten tegen zittenblijven
Sociaal- economisch

 

Een leerling kan door zittenblijven in hogere studierichtingen terechtkomen, waardoor hij kans maakt op een betere baan en een hoger loon; zittenblijven zorgt zo voor financiële voordelen voor zowel het individu als de gemeenschap.

Zittenblijven zorgt voor meer onderwijsgelijkheid.

Zittenblijven zorgt voor extra onder- wijskosten voor zowel het individu als de gemeenschap; door zittenblijven belandt een leerling later op de arbeidsmarkt, waardoor de zittenblijver een jaar inkomsten misloopt en de overheid een jaar belastinggeld.

 

Ontwikkelings- psychologisch

 

Zittenblijven zorgt ervoor dat leerlingen meer tijd krijgen om de kennis en vaardigheden die ze nodig hebben voor het volgende leerjaar te verwerven (nativistisch ontwikkelingsperspectief). Zittenblijven verhindert de verdere academische groei van leerlingen, dit leidt mogelijk tot attitudeproblemen (contextueel ontwikkelingsperspectief).
Psycho-sociaal

 

Zittenblijvers kunnen even ‘op adem’ komen.

Het ouder zijn maakt hen populair bij klasgenootjes.

Ze kunnen eindelijk ook eens succeservaringen opdoen.

Dit alles kan leiden tot hervonden leer- plezier: een positiever zelfbeeld, meer zelfvertrouwen en een grotere leermotivatie.

Zittenblijvers moeten alle vakken overdoen, niet alleen de vakken die ze niet beheersen.

Zittenblijvers moeten hun vriendjes achterlaten.

Zittenblijvers kunnen zichzelf als mislukkeling gaan zien en kunnen ook door klasgenootjes als dom worden beschouwd.

Dit alles kan leiden tot demotivatie, schaamte, onzekerheid en verdriet.

Didactisch

 

Zittenblijven leidt tot homogenere klassen; hierdoor kan het onderwijsniveau hoger komen te liggen.

Zittenblijven biedt zwakke leerlingen een betere leeromgeving.

Zittenblijven veraangenaamt het lerarenberoep.

Dreiging van zitten blijven verhoogt de leermotivatie.

Zittenblijven biedt zwakke leerlingen een weinig stimulerende leeromgeving.

Zittenblijven leidt tot lage leerkracht- verwachtingen en ‘zichzelf waarmakende voorspellingen’.

De dreiging van zittenblijven motiveert leerlingen niet op langere termijn.

 

Bron: Belfi, B., Juchtmans, G., Goos, M., & Knipprath, H. (2011).

 

Kenmerken van zittenblijvers
Zittenblijven hangt samen met uiteenlopende kenmerken, kenmerken op het niveau van de leerling, de klas, de school, en het onderwijssysteem.

Leerling
Op het niveau van de leerling hebben, naast of samenhangend met een zwak prestatieniveau, vooral de volgende kenmerken een negatief effect op zittenblijven: een lager intelligentieniveau, een zwakkere sociaal-economische thuissituatie, een allochtone herkomst, psycho-sociale problemen, het mannelijk geslacht, en het de jongste zijn van de klas (Bonvin, Bless & Schuepbach, 2008; Driessen & Van Langen, 2010; Jimerson, 2001; Van Langen & Driessen, 2006).

Klas
Op het niveau van de klas spelen de volgende factoren een rol: klassengrootte (grotere klassen, meer zittenblijven), instructiekwaliteit (lagere kwaliteit, meer zittenblijven) en tijdsplanning (inefficiënte planning, meer zittenblijven) (Bali, Anagnosto- polous & Roberts, 2005; Hong & Raudenbush, 2005; Van de Grift, 2009).

School
Op het niveau van de school zijn kenmerken die samenhangen met een hoger aandeel zittenblijvers: weinig voorzieningen voor zorgleerlingen, weinig contact met ouders, een ongunstig leerklimaat, en inefficiënte tijdsplanning (Hong & Raudenbush, 2005).

Onderwijssysteem
Op het niveau van het onderwijssysteem gelden als belangrijke factoren die zittenblijven in de hand werken: het leerstofjaarklassensysteem en te weinig opbrengstgericht werken, adaptief onderwijs en omgaan met verschillen (Dupriez, Dumay & Vause, 2008).

Differentiatie blijft ideaal
Gedifferentieerd onderwijs in kleine groepen met extra instructie voor de kinderen die dat nodig hebben, zoals in de Scandinavische landen gangbaar is, blijft een ideaal uitgangspunt om zittenblijven te verminderen of overbodig te maken. Dit soort onderwijs is voor veel scholen en leerkrachten echter moeilijk te realiseren, zeker omdat scholen meer zorgleerlingen moeten gaan opvangen in het kader van Passend onderwijs. Zo wordt het voor leerkrachten steeds moeilijker om onderwijs op maat te leveren en bestaat juist de kans dat het percentage zittenblijvers in de toekomst stijgt.

Voor- en Vroegschoolse Educatie
Kleuterbouwverlenging komt vooral voor onder achterstandsleerlingen en is daardoor sterk gerelateerd aan Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). VVE is erop gericht dat kinderen met een risico op een (taal)achterstand een stimulerend en taalrijk aanbod krijgen met het doel dat hun achterstand vermindert. Als de doelstelling van VVE wordt gehaald, zal dat terug te zien zijn in een lager percentage kleuterbouwverlengers. VVE is effectief als de kwaliteit van de uitvoering hoog is.

Alternatieven voor zittenblijven
Interventies waaraan gedacht kan worden om het zittenblijven te vervangen.

Leefklimaat: een positieve en stimulerende relatie tussen school/leerkracht enerzijds en leerlingen en ouders anderzijds via werken aan:

  • een positieve leerkracht-leerlingrelatie;
  • ouderbetrokkenheid;
  • extra-curriculaire activiteiten.

Organisatie: leerjaaroverstijgende initiatieven, zoals:

  • leerjaaroverstijgende klassen;
  • multi-leerjaarklassen;
  • ‘looping’.

Didactiek:

  • kleinere klassen;
  • leren met behulp van ICT;
  • extra onderwijskundig personeel in de klas;

differentiatie via:

  • coöperatief leren;
  • ‘peer tutoring’.

Evaluatie: curriculum-based evaluatie via het gebruik van een:

leerlingvolgsysteem.

Zichtbaar jezelf kunnen zijn

Het onderstaande bericht is gepubliceerd op de website van D66 Drenthe [link]

Drenthe Eerste Regenboogprovincie van Nederland
“Vrijheid zit bij D66 in het DNA. Iedereen moet vrij zijn om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn, ongeacht geaardheid”, zegt Niels Strolenberg van de fractie van D66 Drenthe. “Met het hijsen van de vlag op het plein voor het provinciehuis in Assen is het officieel: Drenthe is de eerste Regenboogprovincie van Nederland”.

Het Drents parlement wil hiermee een helder signaal afgeven dat zij zich sterk maakt voor de veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Nederlanders staan in vergelijking met mensen uit andere landen positief ten aanzien van LHBT-inwoners. Maar ook in Nederland is tolerantie geen vanzelfsprekendheid. Met name openlijke uitingen van homoseksualiteit kunnen nog altijd op veel afkeuring rekenen. Ook in Drenthe en Noord Nederland zijn incidenten bekend van (gewelds)incidenten. Er valt nog wat te winnen op het gebied van sociale acceptatie.

Motie Regenboogprovincie werd door alle fracties gesteund 
Om hierin een eerste stap te zetten hebben de fracties D66, GroenLinks, PvdA, SP, VVD, PVV, 50PLUS en Sterk Lokaal de motie “Drenthe Regenboogprovincie” ingediend tijdens de vergadering van 6 juli. Met deze motie wordt het college van Gedeputeerde Staten opgeroepen om zich samen met betrokken partijen in te zetten om de veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie van LHBT-inwoners te bevorderen. De motie werd gesteund door alle fracties.

Werkgroep
Niels Strolenberg: “we enkele maanden geleden begonnen met een kleine werkgroep van PvdA (Du Long), SP (Smits), GroenLinks (Nijmeijer) en D66 (Strolenberg). Deze groep sprak met diverse belangengroepen als het COC en organisaties als het meldpunt discriminatie en CMO-STAMM. Het is pracht dat we tot een motie zijn gekomen die getekend werd door 8 fracties en gesteund door alle fracties”.

D66 wil nog een stap concreter worden
Drenthe als Regenboogprovincie zet zich de samen gemeenten in om de veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie van LHBT-inwoners verder te bevorderen en heeft daarbij wat D66 betreft de volgende ambities:

  • De sociale acceptatie van homoseksualiteit en transgenders neemt toe onder de gehele bevolking en met name onder jongeren, ouderen en in kringen waarin dat nog een taboe is.
  • De aanpak van vooroordelen, discriminatie, intimidatie en geweld tegen LHBT-personen werpt zijn vruchten af.
  • LHBT-personen weten zich gesteund en voelen zich veilig(er) en weerbaar(der) in het sociale domein: op school, op straat, op het werk, in de zorg en thuis, in de sport en in hun eigen sociale kring.
post

Marktwerking in het onderwijs; liberaal of niet?

In het publieke en politieke debat lijkt het soms of je alleen maar vóór of tegen marktwerking kan zijn. De vraag is: is marktwerking in het onderwijs nu liberaal of niet?

In het boek Capitalism and Freedom (Friedman, 1962) wordt glashelder opgetekend waarom de markt niet kan zorgen voor goed onderwijs. Friedman geldt als een van de grondleggers van het neoliberale marktdenken en toch doet hij hier harde uitspraken dat de marktwerking hier tekort schiet.

Want, zo schrijft Friedman, als je jouw kind naar school stuurt, komt dat niet alleen jouw kind ten goede, maar de hele samenleving. De school of het onderwijs leidt niet alleen op voor het papiertje als kwalificatie, maar het is veel meer. Vanwege de functies van het onderwijs – naast kwalificatie ook socialisatie en persoonsontwikkeling – (Biesta, 2013) werkt een prijsmechanisme niet en dan kan de markt niet zorgen voor goed onderwijs. Socialisatie en persoonsontwikkeling renderen economisch niet op korte of middellange termijn, dus investeerders in de markt zouden hun handen daar niet aan branden. De maatschappelijke waarde is echter groot.

Bovendien is het onderwijs geen consumptie of louter in rendement te vangen, maar uitgaven aan onderwijs zijn macro-economisch een besparing met investering, gericht op (maatschappelijke) inkomsten in de toekomst.

Het onderwijs is geen koekjesfabriek, maar een prachtige dynamische en complexe omgeving waarin sociale interactie er toe doet. Door die interacties krijgen studenten de kans om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen handelen, een bijdrage leveren als persoon in de maatschappij, te leren zich wapenen tegen een snel veranderende, flexibele arbeidsmarkt. Goed onderwijs versterkt de democratische samenleving waarin ieder zichzelf kan ontplooien. De markt kan daar niet voor zorgen. Onderwijs is in beginsel een continue zorg van de overheid met de kracht van de mensen die dagelijks met onze kinderen werken.